Bommeltje, mijn vijf jaar oude katertje, ligt ’s avonds vaak bij me, als ik op de bank zit. Ik ben een brave burger, die zitten ’s avonds op de bank.
Bommeltje, de rossige macho, snort niet veel. Hij kruipt tegen me aan. Hij heeft kleine pluimpjes op zijn oren.
Bommeltje doet zich stoer voor, maar toen hij eens op een ochtend naar buiten huppelde, raakte hij in paniek en begon te miauwen alsof hij zwaar gewond was. Ik probeerde hem te pakken, maar het lukte niet, hij dook weg. Oren plat, buik tegen de grond. Ik viel voorover, scheurde daarbij een broek en verdween tussen de coniferen.
Bommeltje kwam een dag later dodelijk vermoeid aanslenteren. Hij sliep daarna 48 uur aan een stuk. Wat heeft hij gedaan? Een juf van school zag hem jankend bij een tunneltje scharrelen en ik aanschouwde hem rond elf uur ’s avond met zijn neus voor het raam. Toen ik dichterbij kwam, was hij alweer verschwunden.
Bommeltje is al eens bij een ander baasje geweest (of moet ik zeggen: hij had ander personeel?) maar het klikte niet tussen hem en die tweevoeter. Die was teveel weg en Bommelidus houdt van onbeperkte aandacht.
Kijk hem fanatiek doen als ereen poesje in de tuin loopt. Blazen, grommen en raak hem niet aan, want hij ziet je niet.
Bommeltje is niet agressief. Hij is een lieve ‘het’, een halve Devon Rex. Zijn moeder was een echte Devon en zijn papa een knappe jongen uit de buurt.
Wacht even, hij is weer boven op de kapstok geklommen. En daar gaat hij! Met alle jassen achterover! Wat een bende. Kunnen de winterspullen en handschoenen meteen naar zolder. Goed gedaan Bommel. Wandel nog een keer over mijn toetsenbord. Weet je dat je dat toetsenbord een keer helemaal ontregeld hebt? Er moest een nieuwe in worden gemonteerd, kostte honderd euro, boef.
Een volgende keer vertel ik over je broertje Sammie. Ook zo’n lief, klein monstertje.
Planten in huis? Geen goed idee. Ook de kerstboom is van plastiek.
De man in Nederland wordt langer en langer – waar houdt dat eens op?- en dus ook hun handen en voeten. Ze leven op grote voet. Kleine jongens hebben al maat 45 en grote jongens minimaal maat 50. Ik ben blijven steken op maat 39. Dit is het gemiddelde van ouders die heel lang en heel kort zijn. En dat geldt ook voor hun voeten. Zeeschuit en smurfenschoentje. En ik ben er tussen gebleven.
En daarom vind ik bijna nergens een geschikte schoen. Ze zijn altijd te groot. Voor een geschikte loper zal ik naar Turkije of Griekenland moeten. Wel een goeie smoes daarheen af te reizen. Ook de meeste ouwemannenpantoffels zijn te groot. Ik zocht een paar wondersloffen om bij de haard een pijpje te smoken en te mijmeren over despoken van het verleden. De verkoopster wees naar een rekje ergens achter in de verlaten zaak. Daar stonden gouden muiltjes voor lieve paaldansende prinsessen van veertig.
Vandaag was ik in de winkel om mijn kabouterslippers op te halen. Er waren ballonnen in de shop en ik werd onthaald alsof ik een voetbalvedette was op jacht naar speciale kicksen. Er stond een schaal met koekjes klaar en thee. En ja, ik zou een cadeautje krijgen. Maar nee, deze ontvangst was niet op mij gericht. Het was een actie om de stenen winkel te sponsoren. Want de mens van nu koopt zijn stappers online. ‘Het gaat moeilijk,’ zegt de verkoopster. ‘Daarom deze actie.’ Ik wil wel positief blijven en ik lach beleefd. Maar iets zegt me dat het lastig gaat worden. De piepjonge verkoopster zet alles op de toonbank: de schoenen, een cadeautje, een kortingsbon, en nog een kortingsbon voor een ondernemer in dezelfde flink opgeknapte straat. Dus ik vermoed als ik daar ga winkelen dan een kortingsbon krijg voor de schoenenzaak. Dat kan lucratief worden. De verkoopster wordt goed bekeken door de oudere verkoopster. ‘Ja, het is niet eenvoudig,’ zegt ze. “Je moet veel leren.’ Ik ga naar buiten en het weer is prachtig. Ook de straat is een feest om te zien. Er lopen veel mensen ontspannen rond. Ik probeer me een straat voor te stellen, in mei, op een zonnige dag, zonder winkels. Het zal ook stiller worden. De mensen allemaal aan hun beeldscherm gekleefd. Dat lijkt me niet te kloppen. Mensen zijn sociale dieren. Wat de winkelier deed was dus heel goed: verleiden met een koekje en een drankje. Misschien kan de bouwmarkt een biertap plaatsen? In de bibliotheek is ook al een restaurantje geplaatst. Want in Nderland wordt zowel de man als de vrouw langer en langer, maar ook luier en luier. Ik doe een gebedje voor de kleine, gespecialiseerde winkelier dat de mensen weer meer uit hun huizen zullen gaan om op een normale manier contact te maken.
Een oude telefooncel, weet je nog? Snel verdwenen ze uit ons leven, geen kwartje meer op zak, voor het geval mocht het nodig zijn, altijd een kwartje op zak.Deze staat op station Maliebaan.
Verslag van een telefoongesprek uit het verleden met een onbekende
Vooral in het verleden werd ik nog weleens gebeld door wildvreemden met de gekste verhalen of opmerkingen. Ze bellen nu niet meer, deze gekkies zijn natuurlijk actief op het web.Voorbeeld:
‘Hoi Sjoerd.’
‘Eh.. met wie?’
‘Met Henk.’
‘O.. ik ken je niet.’
‘Geeft niet man, luister gast, wil jij volgende week 50 rooitjes verdienen?’
‘Nee, hoe zo?’
‘Hoezo nee?’
‘Nou Gerard..’
‘Henk, geen Gerard, ik heet Henk..’
‘Goed Henk, maar hoezo 50 rooitjes verdienen?’
‘Jij hoeft niet veel te doen Sjoerd, het geld rolt zo jouw kant op.’
‘Van mij hoeft dat niet Wim, ik ben gelukkig zo, wat moet ik met al dat geld?’
‘Je bent gek als je het niet doet.’
‘Wat ga ik dan doen?’
‘Luister doe gewoon niet zo raar en doe mee.’
‘Ik ben liever raar.’
‘Luister Sjoerd, jij bent echt raar, maar goed, je moet het zelf
weten. Jij krijgt dikke vette spijt, hele dikke spijt.’
“Zal wel.’
‘Effe iets anders, ik heb een leuk pitje voor jou.’
‘Een pitje?’
‘Een pitbull sukkel. Vijf maanden oud, voor jou voor
tweehonderdvijftig gulden. Nou, een koopje, wat zeg je daar
van?’
‘Mijn aardappels staan op.’
‘Je bent gek als je het niet doet.’
‘Jezus, de pan begint te roken.’
‘Weet je wat jij doet Sjoerd, je bekijkt het maar, ik kom nog
een keer terug als Rambootje groot is.’
‘Is goed man.’
‘Is zeker goed. Je bent raar. Je bent echt helemaal gek.’
Vorig jaar heb ik meegedaan aan project namen en nummers. Dit is een herdenkingsprogramma voor holocaustslachtoffers. Je kunt het vinden op www.namenennummers.nl.
Ik schilderde een bordje voor een meisje uit de gemeente Alkmaar. Zij heette Engeltje en is met haar familie in 1943 weggevoerd naar kamp Sobibor en daar op de dag van aankomst vermoord.
Engeltje woonde in een rustige straat in het centrum van Alkmaar. Voor de deur liggen nu vijf herdenkingsstenen. Eentje voor haar vader n eentje haar moeder, een voor haar zelf en twee voor haar broers.
Ik heb ter herinnering een gedicht over de familie geschreven dat ik hieronder zal plaatsen. Ik heb dit vorig jaar ook gedaan, maar ik vind dat je de boodschap die belangrijker is dan de literaire waarde, niet vaak genoeg kunt herhalen.
Henk Blufstra leest graag sprookjes. Hij was allang geen kind meer, maar hij vond het fijn om over elfen en prinsen en prinsessen te lezen.Op een avond zat mijnheer Blufstra nog even in zijn favoriete stoel bij het raam dat uitzicht bood over de tuin. Het was zo’n zeldzame zachte avond.In de verte speelde iemand een sonate op een piano en de klanken rolden zo teder. O, en alles rook zo zoet, het was zalig daar te zijn.
Hij dommelde een beetje in, toen er plotseling een reuzenbij zijn kamer inkwam zweven. Het was echt een hele grote bij, van zeker drie meter lang en twee meter hoog, met erg grote ogen en vooral een erg grote bek.Mijnheer Blufstra schrok zich rot. Hij stond op zijn stoel en riep: ‘Pssst! Ga weg! Ga weg!’ en hij wapperde met zijn handen. Maar daar was de reuzenbij niet gevoelig voor… ‘Ik ga je steken!’ siste hij. ‘Akelig mannetje!’
Mijnheer Blufstra hoorde stemmen om hem heen. Het waren joelende cowboys met grote hoeden en laarzen en pistolen. Eentje schoot een gat in het plafond en de anderen riepen: ‘Yiehoe! Vang hem Blufstra! Vang hem!’ En ze gooiden hem een lasso toe waarmee ze normaal hun koeien vingen.Mijnheer Blufstra kon hem nog net op tijd vangen, want de bij boog zijn enorme kop en ramde hem omver. Henk Blufstra stond echter snel op encirkelde met de lasso, hoewel hij niet goed wist hoe dat moest. De bij draaide zich om en probeerde hem met de angel te prikken. Henk dook weg en rolde door het zand. ‘Mis!’ riep hij. ‘Walgelijk type!’Hij cirkelde nog eens met de lasso en de lus schoof over de angel. MijnheerBlufstra trok uit volle macht en ook de bij trok uit volle macht, maar dan de andere kant uit, dat begrijp je.De cowboys joelden en juichten en de whisky ging gretig van hand tot hand.Ook gooiden ze volop met dollars om te gokken wie er zou winnen.
Mijnheer Blufstra zag rood van de inspanning. Zweet drupte van zijn voorhoofd. Ook de bij spande zijn kaken en trok … en mijnheer Blufstrascheurde bijna uit zijn hemd.. en toen .. en toen .. krak! Daar sprong de angel uit het lijf van de bij en door de schok tuimelde mijnheer Blufstra achterover. De bij vloog met zijn kop tegen de breedbeeldtelevisie en bleef eventjes bewusteloos liggen.
De cowboys lachten heel hard en liepen vloekend weg.
Henk Blufstra stapte op de bij af, tilde hem op, met al zijn kracht, en duwde hem uit het raam. Het beest duikelde eerst naar beneden, maar vlak voor hij op de grond was, vouwde hij zijn vleugels open en vloog weg als een zwarte schaduw tegen de roder wordende zon. Blufstra veegde het zand bijelkaar, deed dit in de vuilnisemmer en zag toen de angel liggen. Wat een lang ding, met een hele gemene, scherpe punt was dat! Wat had er niet kunnen gebeuren met hem als het beest hem daarmee gestoken had! Hij wierp ook de angel uit het raam en die verdween in het water van de gracht.
Zijn vrouw kwam thuis van haar zangkoor. Snel ging hij in zijn stoel zitten of er niets gebeurd was.‘Dag schat,’ zei ze. ‘Wat heb je rooie wangen? Heb je koorts?’‘Nee hoor,’ zei hij.‘Heee … !’ wees ze. ‘Wat is dat nou?’ ze pakte de lasso beet. ‘Een lasso. Wat leuk. Hoe kom je daar aan? Ga je cowboytje spelen?’Ze geeuwde. ‘Het was gezellig, maar warm vanavond op het koor. Ik neem nog een glas water en dan ga ik naar bed. Zie je zo schat!’Ze vertrok en hij stond op. Hij sloot het raam en zag de bij niet meer. Het was donker. Hij rook nog even aan de zoete geur van de zomer.
‘Waar zou de bij gebleven zijn?’ dacht hij hardop. ‘Naar de eerste hulp, denk ik.’ Hij zag in een hoekje van de kamer nog een bergje geld liggen.Dollars van de cowboys! Even voelde hij zich opgewonden, maar toen zag hij het alweer: nep dollars, dat kon ook niet anders op zo’n sprookjesachtige, zomerse avond.
‘Ik kom eraan schat!’ geeuwde hij door het kogelgat naar boven.
En omdat ik nu al 13 jaar met mijn geliefde ben, nogmaals mijn vertaling of hertaling van het liedje ‘She’ van Elvis Costello die het weer stal van Charles Aznavour, want beter goed gejat dan slecht geschreven. Zij dus.
Ik ontmoet een dame die mijn jas aanneemt en me verzoekt te blijven staan. Een andere dame controleert mijn kaartje. Weer een andere mevrouw loopt mee naar een tafeltje in een hoek van een enorme hal met marmeren vloertegels en metershoge zuilen. Op die zuilen liggen honderden bloemstukken, grote witte lelies, paarse bloemen, ik weet niet hoe ze allemaal heten. Ik ben uitgenodigd omdat ik meegeholpen heb mijnheer zijn studeerkamer te herbouwen, om het zomaar eens te zeggen. Mijnheer, dat is mijnheer Willem-Alexander. Yes, de koning.
Vandaag ga ik, Ab Timman, de hand van de koning schudden. Er zitten nog meer jongens hier met hun Marietje. Maar dat zijn argitekten en zo. Ik ben de enige die echt heeft gebouwd. Om 20 uur nul nul gaat het gebeuren. Dan gaan we aan tafel. Aan het hoofd van de tafel zie ik al een Koninklijke stoel staan met WA erop. Daarop zal hij gaan zitten en aan de overkant natuurlijk de mooiste vrouw van het hof, koningin Máxima. Ik ben wel nerveus, moet eigenlijk nog even roken. Ik ben een diehard verslaafde, ik schaam me er niet voor dat te zeggen, ik heb alles al geprobeerd. Ik ga een deur door, nog een deur door, ik ken de weg hier. Daar is de keuken. Die heeft twee klapdeuren die naar buiten openslaan. Ik ga erdoor en pak mijn sigaretten. Het is vijf voor acht, zegt mijn Seiko kwarts. Tijd genoeg voor een shot. Ik sta op een soort bordes, met uitzicht op de warme stralen van de zon, over de groene bomen van dit prachtige park. Wat een feest hier te wonen. Vooral in deze mooie zomer. Ik inhaleer en hoor achter me een zoemend geluid. Draai me om en zie een rolluik naar beneden gaan. Ik trap de peuk uit en bemerk dat de deuren dicht zijn. Ik klop op het raam, daar moet toch iemand zijn.
Of zou dit automatisch gaan? Ik geef een schreeuw, maar dat is hier kansloos. Mijn echo komt hard terug van de hoge wanden. De keuken is onder de slaapvertrekken en daar is niemand. Die zijn aan het werk of zitten aan de dis. Ik loop het bordes af, het gras op, naar links. Het bordes is aan de linkerkant afgeschermd met een metershoog hek. Op enige afstand daarachter, ik schat een meter of tien, zie ik een bewaker lopen, hij heeft een hond aan de lijn. Ik roep hem, maar hij hoort me niet. Potverdomme, het is al vijf over acht. Dan naar rechts. Dat gedeelte is voorzien van een ongeveer vier meter hoge muur met ijzeren punten er bovenop. De muur is extra glad gemaakt omdat er een stalen voorkant tegenaan is gemetseld. Voor klimmers dus onmogelijk. De enige mogelijkheid is het park in te vluchten. Maar dat is met al die bewaking hier een gevaarlijk idee. Ze zouden een hond op me af kunnen sturen of een schot kunnen lossen. Het is niet verstandig daar zomaar rond te gaan dwalen. Beter is het hier te blijven en een telefoontje te plegen. Dat is het, gewoon even bellen. Ik pak mijn telefoon en merk meteen dat het niet lukt. De wifi is geblokkeerd, ook weer security voor alles.
Ik ga op mijn kont op het bordes zitten en denk na. Iemand zal me toch wel missen? Mijn jas heb ik afgegeven. Ook mijn tas met autopapieren en sleutels moest ik overhandigen. De veiligheid gaat hier echt voor alles. Ik kijk naar het langzaam donker wordende bos. Plotseling staat er iemand naast me. Het is een grote, forse kerel. Nou zal je het hebben. Nou gaat Adje in het bakje. Maar de stem die ik hoor is vriendelijk en komt me bekend voor. ‘Goedenavond,’ zegt de man. Het lijkt verdomme wel de koning. Of het is zijn broer. ‘Hoe maakt u het?’ Ik zeg: ‘Goed, wel een beetje vervelend, want ik zou hier dineren, maar ja, toen was ik buiten en kon ik niet meer naar binnen.’ De man zegt niets, maar pakt een sigaret. Hij biedt me er eentje aan. Met zijn aansteker zet hij die van mij ook in de vlam. We roken zonder iets te zeggen. ‘Weet u,’ zegt de man. ‘U heeft niet veel gemist. Een hoop gebabbel. Je wordt er eigenlijk niet wijzer van.’ Ik haal mijn schouders op. ‘Ja, maar toch,’ zeg ik. ‘Het is wel het feessie van de koning. Dat vind ik toch wel dikke pech.’ Hij zucht. Ik hoor hem diep inhaleren. Hij loopt naar het park en zegt: ‘Komt u even mee.’ Ik volg hem gedwee. We lopen door het donkere park en komen bij een huis, het is een soort villa met een veranda. Met een sleutel opent hij een deur. We gaan binnen. Het is een ruimte van 3 bij 4, met een bureau, een schemerlamp en een kast. Aan de muren hangen minstens duizend foto’s van al zijn familieleden, vrienden en vriendinnen. Er staat in een hoek ook een oude computer en daarop liggen een paar schaatsen, hoge Noren.
‘Hier werk ik graag,’ zegt hij. ‘Maar deze kastdeur,’ hij wijst op een antieke houten kast, ‘die sluit niet goed. Vind ik heel vervelend. Kunt u daar naar kijken voor me?’ Hij knipt een lamp aan en ik bekijk de deur. ‘Heeft u een hamertje?’ vraag ik. Hij geeft het. Waar hij het zo snel vandaan haalt, weet ik niet. Ik klop op de scharnieren, niet recht genoeg. Maar ik heb het zo voor elkaar. Deuren hebben geen geheimen voor me. De man lacht en klopt me op de schouder. ‘Heel fijn,’ zegt hij. ‘Heel fijn.’ Hij loopt naar de kast en opent hem. Daarin staan allemaal schilderijen. ‘Oud en duur,’ mompelt hij. ‘Van mijn grootmoeder geweest. Echte meesterwerken, maar niet mijn smaak. Hier, neem deze.’ Hij drukt me een oud bord in handen. Het is rond en van hout, er staan bomen op, een beek en een paar mensen. ‘Veel waard,’ mompelt hij. ‘Maar wat moet ik er mee, ik heb liever een poster met een Feyenoord-voetballer erop.’ ‘Dat meent u niet,’ zeg ik. ‘Grapje,’zegt hij. ‘Nee, maar neemt u rustig dit schilderij mee, geloof me, het is peperduur, maar ik wil er van af.’ ‘Kunt u dat niet naar de veiling brengen?’ De man gaat zitten achter zijn notenhouten lievelingsbureau. ‘Een probleem,’ zucht hij. ‘Als ik dat doe, denkt iedereen dat ik op geld uit ben. Het is niet goed voor mijn imago. Ik ben geen geldwolf, maar de mensen denken het al gauw.’ ‘En uw vrouw, wat vindt die ervan?’ Hij lacht, maar zegt niets en staat op. ‘Kom, we gaan een biertje drinken.’
We lopen terug naar het paleis en ik heb het schilderij in een plastic tasje van de Albert Heijn, onder mijn arm. Ik vraag me af hoe hij daar aan is gekomen. De keukendeur wordt geopend en in die keuken drinken we nog een glas. Hij vertelt over zijn meiden en dat ze het goed doen op school en dat ze gele Ninjasokken voor hem hebben gekocht en dat ze vaak verstoppertje spelen. Dan begint hij over Feyenoord. Dat is ook mijn grote liefde. Ik sta op met de club en ik ga ermee naar bed. Hij vraagt me of Kenneth Vermeer in het doel blijft en of de trainer Van Bronckhorst nog een toekomst heeft in Rotterdam. Ik raak enthousiast, vertel dat ik nog samen met Robin van Persie heb gespeeld in de F-jes. De koning en ik worden goede maten vanavond, dat is duidelijk.
‘Ik moet naar huis,’ zeg ik. ‘Bedankt voor deze bijzondere avond.’ ‘U ook bedankt,’ zegt hij, schudt mijn hand en laat me uit. Ik krijg mijn jas en tas terug en wandel met het bordschilderij naar mijn auto. Zou het echt zoveel waard zijn?
Ik rij naar Kralingen, naar mijn flat en groet mijn zieke vrouw, die in haar versleten duster loopt. Ze vraagt hoe het was. Ik vertel haar alles en laat het bord aan haar zien. Er staat iets met Breug of Breugel linksonder. We bekijken het in het keukenlicht. ‘Zullen we nog een wijntje nemen?’ vraagt ze. Ze pakt het houten schilderij en zegt: ‘Leuk kaasplankje.’ Ze stopt hem in de keukenlade. Handig voor het boterhammetje snijden.
En we eten en drinken en zijn luidruchtig. ‘Wij zijn toch ook gelukkig zo,’ zegt ze. ‘Wij wonen toch ook in een paleis?’ Ik knik. We kussen of we weer net verliefd zijn en storten door onze oude bank.